Vervlogen stoomde Nederlandse
Spoorwegen in de periode 1921-1940
Tegen het eind van de Eerste Wereldoorlog besloot de Nederlandse regering dat het spoorwegnet in zijn geheel moest worden geëlektrificeerd. Enkele jaren later al werd de invloed van de concurrentie van autobus en vrachtauto merkbaar op de inkomsten van het spoorwegbedrijf. Het lang uitblijven van een vergunningstelsel voor de bussen verbeterde die situatie niet. In de jaren dertig deed de concurrentie van het vervoer over water zich sterker voelen dan voorheen als gevolg van de van rijkswege aangelegde kanalen in Twente en Limburg.
Dat zijn enkele van de economische omstandigheden waaronder de belangengemeenschap ”Nederlandsche Spoorwegen” haar bedrijf moest uitoefenen. Al zulke achtergronden komen in dit boek aan de orde, zodat de lezer een goed inzicht krijgt in het waarom van de neergang van de stoomtractie in de periode 1921-1940.
Van de 1489 stoomlocomotieven, die NS in 1921 van zijn voorgangers erfde, was twintig jaar later bijna de helft gesloopt. Zeker, er werden in de eerste tien jaar van dit tijdvak nog zo’n 130 nieuwe stoomlocs besteld, maar technische innovatie werd daarbij maar spaarzaam toegepast. Het aantal centrale werkplaatsen voor de stoomtractie, vier in 1921, was in 1939 tot één verminderd. Van de locomotiefdepots was toen twee derde al gesloten.
Op deze ontwikkelingen wordt in dit boek uitgebreid ingegaan: de arbeidsvoorwaarden voor het personeel, de ontwikkeling van de treindienst en de proeven met bijvoorbeeld het stoken van poederkool of met het aanbrengen van stroomlijnbekleding op de stoomlocs. Veel van het beschrevene is een resultaat van oorspronkelijk onderzoek in tot nu toe gesloten archieven. Nog niet eerder verscheen een zo samenvattend werk over de ”vooroorlogse” jaren van NS.